Wie Duitsland zegt, zegt witte wijn. Bij onze oosterburen is de eigen riesling de dominante speler. Er is geen ‘Anbaugebiet’ waar hij niet staat aangeplant. Toch is het een druif met twee gezichten. Aan de ene kant niet serieus genomen vanwege de eindeloze productie van slap-zoete slobberwijnen. Aan de ander kant is het dé druif bij de liefhebbers van het pure. Toegejuicht omdat riesling ook kan tekenen voor wijn in zijn meest zuivere en ongerepte vorm. Zo is de druif volstrekt allergisch voor hout. De riesling treedt juist ‘unplugged’ op, met als grootste kracht zijn terroir. Kapitaliserend op de invloeden van het minigebiedje in Duitsland, waarin hij zijn opvoeding heeft genoten, trakteert de riesling zijn drinker op een organoleptische wereldreis, waarin bloemen, honing, citrusfruit, appels, peren, perziken, marsepein, peper en mineralen zich presenteren. Vanwege dit pure genot, zijn doorgaans wat lagere alcoholpercentage plus zijn niet-gemanipuleerde productiewijze –veel hedendaagse wijnmakers in Duitsland zijn fundamentalistische biodynamische producenten- groeit de populariteit van rieslingwijn. Ook al omdat de wijn perfect past bij gerechten uit de moderne keuken en bovendien graag aanschuift bij een Oriëntaals beïnvloede dis. Maar vlak ook de kwaliteiten van Weissburgunder (pinot blanc) en Grauburgunder (pinot gris) niet uit. En ook met chardonnay worden soms zelfs verrassende wijnen gemaakt. Toch is het ‘blanke’ bolwerk een stille revolutie gaande. Inmiddels is al 40 procent van het wijngaardareaal in Duitsland aangeplant met druiven voor rode wijn. In Wine Report, een jaargids waarin de belangrijkste ontwikkelingen in de wijnwereld staan opgetekend, wordt uitgebreid verslag gedaan van een proeverij met Spätburgunder 1990, ‘het eerste grote oogstjaar’.